Stampen. Als ik een proefwerk heb, stamp ik alles in mijn hoofd. Zodat ik het boek bijna op kan dreunen.
Overhoren. Ik leer totdat ik denk dat ik het ken en dan laat ik me door iemand overhoren.
Plannen. Ik leer elke dag een klein stukje, zodat ik de stof, op de dag van het proefwerk ken.
Matig. De avond voor het proefwerk, kijk ik het een paar keer voer.
Niet. Ik zie wel wat ervan komt.